Rijmschema

 

De schematische weergave van de eindrijmen in een gedicht.

Men noemt de eerste rijmklank a, de tweede b enz. Men komt zo tot de volgende rijmschema’s:

a a a a = slagrijm

a a b b c c = gepaard rijm

a b a b = gekruist rijm

a b b a = omarmend rijm

a b c a b c = verspringend rijm

 

1.   Slagrijm: rijmschema (aaaa) waarbij alle versregels van een strofe op elkaar rijmen.

 

Een zekere Achmat in Bagdad

Lag plat met z'n gat op z'n badmat.

Zo las hij z’n dagblad

En iedereen zag dat,

't Is raar, maar in Bagdad daar mag dat!

 

(Alex van der Heide)

 

2.   Gepaard rijm: rijmschema (aabb) waarbij de versregels twee aan twee rijmen.

 

Velen dromen van getrouwd zijn heel de tijd

maar het huwelijk is de ergste vorm van eenzaamheid.

Het is een astma-aanval zonder einde: altijd maar benauwd.

Er is zuurstof zat. Maar je krijgt geen lucht. Want je bent getrouwd.

Het is geen leven. En geen dood. Dus geef ik deze raad:

vermijd de kerk, het stadhuis en de huwelijkse staat

 

(Hans Dorrestijn: De huwelijkse staat)

 

3.   Gekruist rijm: rijmschema (abab) waarbij de versregels om en om rijmen.

 

De pantippel werd geboren

Op een mooie dag in mei,

Met een arendsneus van voren

En een ezelsoor opzij.

 

(C. Budding’: Ballade van de pantippel)

 

4.   Omarmend rijm: rijmschema (abba) waarbij twee rijmende versregels steeds worden omsloten door twee andere op elkaar rijmende regels.

 

‘k Ben Brahman, maar we zitten zonder meid.

Ik doe in huis het een’ge dat ik kan:

‘k  gooi mijn vuil water weg en vul de kan;

maar ‘k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.

 

(J.A. Dčr Mouw)

 

5.   Verspringend rijm: rijmschema (abcabc) waarbij de eerste versregel rijmt op de vierde, de tweede op de vijfde en de derde op de zesde.

 

terug